“De adviescommissie voor Beeldende Kunsten heeft ons voorgesteld in te stemmen met een project dat de kunst in de stad via een andere dan de gebruikelijk invalshoek aan de orde zal stellen. N.l. door uit te gaan van de stad als ruimtelijk en maatschappelijk gegeven en de kunst als visie daarop, zonder dat door de opdrachtgever reeds locaties zijn bepaald en randvoorwaarden gesteld.” (Burgemeester en Wethouders van de stad Utrecht (Nl.) in een brief d.d. 21 februari 1989 aan de kunstenaar)
“Tien wandelingen van elk een volle dag /…/ brachten bijzondere plekken aan het licht die ik moeilijk kon negeren. Het resultaat werd een aantal sculpturale ingrepen die samen een verhaal vormen. /…/ Mogelijk in de traditie van het park met ‘Follies’, is er sprake van een themapark. De ingrepen helpen iets herinneren, het zijn geheugensteunen voor het verhaal dat de stad vertelt en voor het complex dat het leven met zich meebrengt.” (cat. O.T.T. p. 73)
“De uitgangspunten zijn a: een kiosk die kan blozen, b: een deconstructivistische kooi, c: het stalletje van de zigeunerin die door middel van tarotkaarten of een kristallen bol de toekomst voorspelt. Enerzijds de pragmatiek van de kiosk en het organogram van de wegwijzer = het neutrale reflexmatige van de vraag om informatie. Anderzijds de vrouw die aanwezig is, toekijkt, niet van haar plaats wijkt, de kiosk belichaamt, opzij van het komen en gaan der passanten.” (cat. O.T.T. p. 75)
“Clochards, deze dakloze zwervers vormen een vast beeld in Utrecht. Hoewel ze deel uitmaken van het project worden ze ongemoeid gelaten. In de folder die het project zou vergezellen worden ze vermeld. Een reeks plattegronden wordt afgedrukt met standpunten die de clochards op willekeurige tijdstippen van willekeurige dagen innemen.” (cat. O.T.T. p. 75)
“Nu eens staan ze hier, dan daar. Ze zitten veelal of liggen op de grond. Ze spreken je zelden of nooit aan. Het benauwt je lang naar ze te kijken. Ze behoren tot de steden. Je herkent ze vrijwel onmiddellijk. Ze leven hun leven en je vraagt je af wat ze denken, àls ze denken. Je loopt ze vooral voorbij, maar je raakt iets van jezelf aan ze kwijt en je draagt iets van hen met je mee, wanneer je alleen bent. /…/ In één leven maken ze mee, waar wij generaties voor nodig hebben.” (cat. O.T.T. p. 75)
“Het huis nr. 34 tussen de Choorstraat en de Zoutmarkt krijgt een tweede huid van satijnzwart geverfd hout. Het is niet de bedoeling om de aandacht te vestigen op het oorspronkelijke woonhuis, maar het gaat om de introductie van een zwart huis tout court. Het zwarte huis heeft geen deuren of ramen. Het is een blind huis. Meer nog: een teken van een huis op schaal van de stad. Het heeft geen praktische functie. Het is een huis aan de waterkant, een overblijfsel van een nederzetting of een eerste aanzet. Terwijl het zich schikt tussen andere huizen valt het er niet mee samen. Het behoort tot een andere orde. Het is het ‘onder dak’, het wonen van dat wat we niet kennen en waarover we niet kunnen spreken.” (cat. O.T.T. p. 76)
“/…/ aan de achterzijde van het stadhuis wordt een betonnen greppel aangebracht. In de greppel ligt een spoortracé. Het spoor zit geklemd tussen huis nr. 3 en het stadhuis. De greppel wordt afgedekt met een metalen rooster dat het tracé duidelijk zichtbaar laat. /…/ In het verlengde van dit tracé vindt men in het plein Vredenburg nog een stukje rail van +/- 6 m.” (cat. O.T.T. p. 75)
Opbouw presentatie in het Centraal Museum Utrecht, februari 1990
Opbouw presentatie in het Centraal Museum Utrecht, februari 1990
Opbouw presentatie in het Centraal Museum Utrecht, februari 1990
“Door de aanwezigheid van gif in de bodem van het Griftpark werd er een begin gemaakt met de afsluiting van het park. De toegangen tot het park vanuit de Van Swindenstraat en vanaf de Fleminghof werden over de volledige breedte met een muur afgesloten. Beide muren worden bij het project opgenomen, effen gemaakt en grijs geverfd.” (cat. O.T.T. p. 79)
Achter de muur: “Het onbestemde landschap. Geen steen is er een steen. Geen beeld een beeld. Hoewel klein, kan men er in verdwalen. Bij zichzelf onderzoekt men alle zekerheden. Er is de nawee van de natuur en het verlies aan gestaltes. De schaduw die wordt uitgeworpen raakt moeilijk de grond.” (cat. O.T.T. p. 79)
Griftpark Utrecht, najaar 1989
Given: 2 boats, a black painted house, a railroad track, a bridge, a lamp post, 2 blind walls, 2 circles of light, Autumn 1989 - sketch on the back of my train ticket, somewhere between Amsterdam and Utrecht
“Eric Colpaert heeft een hele serie rare plannen. Hij wil ‘een blozend hoofd’ maken voor een kiosk in Hoog Catharijne waar folders te krijgen zullen zijn met plattegrondjes die de bewegingen van de Utrechtse zwervers aangeven. Achter het stadhuis moet een spoorlijn komen, die gedeeltelijk onder de sta d doorloopt. Een huis aan de Oudegracht zou helemaal zwart geschilderd moeten worden en in dit grootse plan past ook een zwarte boot”.
Opbouw presentatie in het Centraal Museum Utrecht, februari 1990
Opbouw presentatie in het Centraal Museum Utrecht, februari 1990
“Aan de Oosterkade (Vaartsche Rijn) liggen twee bootjes aangemeerd. De bootjes worden zwart geverfd en elk voorzien van een kleine architectonische constructie die verwijst naar een hoge smalle geïsoleerde kajuit, een wachthuisje, een schrijn voor een urn, een relikwie of een ander voorwerp van betekenis. /…/ De bootjes kunnen verplaatst worden over de waterwegen binnen de stadsgrenzen. /…/ De bootjes moeten altijd samenblijven. Het zijn stille getuigen.” (cat. O.T.T. p. 79)
“Hun aanwezigheid (de twee-eenheid, het suprème echtpaar/koppel) is geen voyeurisme, maar verwijst naar de koninklijke loge in een theater die, hoewel weinig gebruikt en bijna uit de tijd, niet voor gewone stervelingen in aanmerking komt.” (cat. O.T.T. p. 79)
“De twee hoge schoorstenen van de P.E.G.U.S. Lage Weide /…/ worden aan de bovenrand voorzien van een ring verticaal geplaatste neonbuizen die ’s avonds oplichten en een hel wit licht verspreiden. Dit is het teken ’s nachts: twee helwitte strips die noch tot de grond (aarde) behoren, noch tot het uitspansel (de hemel). Het is een verwijzing naar beide.” (cat. O.T.T. p. 80)